TE LANG VERHAAL
ter herinnering aan Frank Starik
Jaren geleden trad ik met een aantal andere schrijvers op. In de partytent achter het podium bladerde ik plotseling onzeker door de tekst die ik bij me had. De dichter F. Starik nam me van poëtische afstand op. “Is er iets?”
“Ik ben bang dat mijn verhaal te lang is.”
Starik nam een trek van zijn sigaret en sprak lijzig als een oude geest in een betoverd bos: “Alle mensen hebben een te lang verhaal.”
Ik schoot in de lach en zei, die moet je gebruiken.
Starik keek me gelaten aan en doofde de sigaret met de neus van zijn schoen.
“Heb ik al eens gedaan,” zei hij. “En het heeft niets geholpen.”
GAAF
ter herinnering aan Jop Horst
gaaf bijv.naamw.Uitspraak: [xaf] 1) niet kapot Voorbeeld: `een gaaf exemplaar`. Synoniemen: onbeschadigd, heel, intact.
Jop bracht dingen mee uit de provincie. Een rugzak met plakband en papier. Tijd en woorden die in de grote stad al een decennium niet meer werden gebruikt: gaaf, hoi en yeah. Dat laatste woordje zo lang mogelijk uitgerekt. Het was de tijd waarin mensen in de stad reeds minder vaak zomaar bij elkaar aanbelden. Zo niet Jop. Jop stapte op de trein in Hengelo, stapte uit in Amsterdam en zag wel waar hij uitkwam. Een aantal jaren lang werd er regelmatig rond een uur of twaalf ‘a avonds aangebeld. Daar was Jop. Met zijn rugzak en een plastic tas met zes halve liters, die hij in de loop van een paar uurtjes moeiteloos naar binnen goot. De stiltes in een gesprek staarde hij goedmoedig in de ogen. Hij was mede oprichter van De Hengelose Slaapclub. De band waarin hij speelde heette de IQ-loze Mietjes. “Het idee is,” zei Jop, “…als een van de bandleden ideeën begint te krijgen over muziek, dan ligt-ie er uit.”
Enkele jaren eerder was er een tentoonstelling van audio-visuele kunst in het toenmalige Shaffy Theater. De digitale revolutie was net begonnen en alle deelnemers deden hun best om met Sony Trinitrons en koelkastgrote beams serieus over te komen. Behalve één. Die integendeel opviel door het radicaal poëtische- en de moedwillige low-tec uitstraling.
In een kleine ruimte stonden een aantal pick-ups op de grond. Op de draaitafels kartonnen doosjes, met plakband vast gemaakt, waarin openingen waren gesneden. Vanuit het plafond hingen peertjes die in de kartonnen doosjes verdwenen. De pick ups draaiden in verschillende snelheden. Het karton maakte zacht klappende geluidjes. Het was er niet donker, zoals in de meeste andere ruimtes, maar juist licht. Kleine vuurtorentjes van karton. Tijdens de opbouw had ik hem al gezien. Vrolijk knutselend met stanleymes en kroonsteentjes, waar andere deelnemers met BNC kabels en gen-locks worstelden.
Ik mocht een prijs uitreiken voor de beste bijdrage aan de tentoonstelling en koos de installatie van Jop. Dat was het begin van een merkwaardige vriendschap, die nooit echt van de grond kwam. Daarvoor waren we te verschillend. Te zeer verweven met onze eigen werelden. En toch was juist die verscheidenheid de reden waarom we in elkaar geïnteresseerd waren en bleven. Als ambassadeurs uit exotische landen.
Een paar jaar later. Jop loopt door W139. In zijn handen een Super8 cassette die is afgeplakt met een stukje rood glas, en een schroevendraaier. Al lopend en draaiend belicht hij de film. Hierna legt hij dezelfde route nog eens af met een cassette met een blauw en een groen filter. De filmpjes ontwikkelen, drie projectoren die over elkaar heen projecteren: en Jop heeft een analoge beam gemaakt.
Het ritme van zijn leven zat in zijn werk. En het ritme van zijn werk zat in zijn leven. Niet alleen zijn bril, maar zijn hele bestaan met cellotape bijeengehouden. Hij bewoog niet snel, maar kon daar langer dan wie ook mee doorgaan. Als iedereen reeds was omgevallen zat Jop nog overeind. Veel kunstenaars zijn druk. Hebben projecten en agenda’s. Jop had altijd tijd, zo leek het.
We bleven vreemdelingen in elkaars land. Bezoekers. En daarom weet ik van zijn persoonlijke leven, zijn zorgen en zijn twijfels niet veel. Maar als ik denk aan wie of wat een kunstenaar moet zijn om zo te mogen heten, denk ik vaak aan Jop. Er was voor hem geen andere optie. Liever sierlijk falen, dan lelijk slagen. De kunst is daar waar je haar niet verwacht. Het herkennen van dat onverwachte heeft alles met tempo te maken. Het ‘Yeah’ tot de uiterste grenzen oprekkend.
NOOIT WAS DE DICHTER OUDER
ter herinnering aan Menno Wigman
We hebben elkaar wel zo’n 20 jaar gekend. Menno was dichter. Ik niet.
Ik begroette hem meestal met: dag jonge prins der dichters. Omdat hij dat in zekere zin altijd was, maar ook omdat hij met die rol zichtbaar worstelde. Het gewicht van de geschiedenis was een steun, maar ook een last.
We doorleven, als bewust kunstenaar, allemaal die stadia tussen ernst en twijfel.
En als dichter, zo kan ik me voorstellen, helemaal. Wie weegt de waarde van de woorden?
In de paar langere gesprekken die we voerden kwam vaak Duitsland ter sprake, en dan met name de periode kort voor de val van de muur. Een tijd die, zo maakte ik uit zijn woorden op, in zijn beleving ‘echter’ en urgenter was dan het diffuse heden. Daar kwam de muziek en het levensgevoel vandaan waarin hij nog steeds herkenning zocht.
Het was door die associatie dat deze ene zin mij, sinds ik hoorde van zijn te vroege dood, maar door mijn hoofd bleef spelen. Nooit was de dichter jonger. Hij was denk ik romanticus tegen wil en dank, en als geen ander zal hij begrepen hebben dat we een mens en een kunstenaar pas echt kunnen zien wanneer hij er niet meer is.
Wat in zijn geval helaas slechts ten dele opgaat, omdat hij nog zoveel meer had kunnen worden dan hij al was.
Dag jonge prins der dichters.